Ik heb ook even moeten zoeken, en vond het uiteindelijk bij etymologiebank: (B3RT)
Short’stick (de, -s), (uitspr. E: sjort’stik òf sjot’stik), (schoenmakersterm) rispbeen, d.i. een hard, blokvormig houtje van 15 à 20 cm lengte met het uiteinde waarvan de rand van een nieuw aangebrachte zool glad wordt afgewerkt. - Etym.: Het E woord bet. ’korte stok’; het instrument is korter dan de longstick*. (B3RT)
Long’stick (de, -s), (schoenmakersterm) likstok of likhout, d.i. een rolronde stok van 40 à 50 cm lengte met de zijde waarvan de onderkant van nieuwe zolen en hakken glad gewreven wordt. - Etym.: Het woord is E (bet. ’lange stok’), maar het instrument heet in het E: polishing-stick, sleeking-stick. De SN naam duidt wellicht op een vergelijking met de shortstick*, die korter is. (B3RT)
Dank voor de uitleg en pf egni, maar ik had er idd nooit van gehoord! (lachebekje)
Weer eens iets anders dan zoethout, een likhout (B3RT)
Dat weten we dan ook weer .Wist de betekenis ook niet,zag het wel bij anagrammen staan ,onder de bierpens van mijzelf (Alba)
Zo, korte cursus schoenmakersgereedschap.... (EgniZP)